Het verlangen van de mens om over een aantal vogels te beschikken, bestaat reeds zeer lang. Voor sommigen gaat het louter om het verzorgen en het genieten van hun zang en kleurenpracht, voor anderen kan het bekomen van variëteiten en deelnemen aan tentoonstellingen een betrachting zijn. Soms kunnen commerciële doeleinden ook meespelen.
Dit alles heeft geleid tot een “intensieve kweek” van vogels. Om de hieraan bestede tijd efficiënt te gebruiken, worden de kweekvogels ondergebracht in een minimaal noodzakelijk volume. Deze kweekruimten zijn beter te onderhouden en te controleren.
In onze streken zijn voornamelijk ‘licht’ en ‘temperatuur’ bepalend voor de jaarlijkse voortplantingscyclus. Liefhebbers die over buitenvolières of broedhokken zonder kunstmatige verlichting beschikken, zijn afhankelijk van de natuurlijke daglichtlengte. Zij kunnen niet eerder dan april kweekresultaten verwachten. Er is immers een minimum hoeveelheid van daglichtlengte noodzakelijk om de jonge vogels op een goede manier groot te brengen.
Daglichtlengte in België
Vogels in tropische streken, waar de dagen steeds even lang zijn, worden gestimuleerd tot kweek wanneer er voldoende voedsel beschikbaar is. De broedperiode van veel Australische vinken begint na een periode van regenval omdat dan de planten beginnen te groeien en op die manier zaden en voedsel ter beschikking komen.
Volgens het KMI hebben wij de laatste 30 jaar in Ukkel volgende statistiek aangaande gemiddelde minimum en gemiddelde maximum temperatuur per maand. Een succesvolle kweek in natuurlijke omstandigheden houdt volledig rekening met deze curve.
Gemiddelde temperaturen in België
In België kweekt men al zeer lang met kanaries, exoten en grasparkieten. Daardoor is een vrij gesofisticeerde manier van kweken ontstaan waarbij men gebruik maakt van een manipulatie van de daglichtlengte. De reden hiervoor is het bekomen van een gecontroleerde kweek.
De moderne kweek van vogels gebeurt niet meer in buitenvolières maar wel in speciaal ingerichte ruimten, zowel binnenshuis (garage, kelder, zolder) als in speciaal daarvoor gebouwde ruimten. Hierin worden kweekbakken gemaakt waarin de vogels per kweekkoppel ondergebracht worden.
Deze gemanipuleerde kweek wordt gedaan om vroeger in het jaar te kunnen kweken (vòòr de vakantie), meerdere rondes te bekomen maar tevens om de jonge vogels op tijd klaar te krijgen voor het tentoonstellingsseizoen. De vogels moeten namelijk volledig uitgegroeid zijn en tevens moet de jeugdrui voorbij zijn.
De meest voorkomende problemen bij intensieve kweek hebben dan ook te maken met managementfouten en niet zo zeer met ziekten, die meestal een gevolg zijn van deze fouten. Veel te vaak worden er medicaties ingezet of continu gebruikt om aan deze fouten te ontsnappen.
Kanaries hebben minimum 14 uren daglichtlengte nodig om met de kweek te starten (nestbouw en eiproductie). Bij deze hoeveelheid lichturen zijn ze ook in staat om hun jongen voldoende voedsel te geven en groot te brengen.
Het aantal uren licht en de cyclus van het licht zijn uiterst determinerend om de kweek te behouden of af te breken. Wanneer men de daglichtlengte aan grote schommelingen blootstelt, zullen de vogels hormonale prikkels krijgen met een negatieve feedback. Dit kan tot gevolg hebben dat ze stoppen met kweken en vroegtijdig in de rui gaan.
Er bestaan twee methoden om de daglichtlengte te manipuleren:
Onmiddellijk volle lichtlengte, door 10% van de kwekers gedaan, leidt soms tot slechte bevruchtingsresultaten van de eerste ronde maar wordt door heel wat kleurkanaries toch goed verdragen.
De temperatuur in de kweekruimte bij het opstarten van de kweek bedraagt bij de meeste kwekers 15° C. Dit wordt geregeld met allerlei verwarmingstechnieken: elektrisch, centrale verwarming, gas en petroleum. Tijdens de kweek in de zomer periode kunnen deze temperaturen natuurlijk oplopen. Het is aan te raden om in elke kweekruimte een minimum-maximum thermometer te voorzien. Hiermee kan men inzicht bekomen aangaande de schommelingen zowel ‘s nachts als overdag.
Men moet steeds een goede ventilatie voorzien, enerzijds om de verbrandingsgassen af te voeren en anderzijds om te grote verschillen in temperatuur op te vangen.
De vochtigheid in de kweekruimte ligt best tussen 60-80%. Hoe lager de vochtigheid, hoe minder ziektekiemen zich ontwikkelen en hoe minder gemakkelijk ze worden overgedragen. Bij het uitkomen van de eieren is het echter belangrijk dat er voldoende vochtigheid is. Dikwijls gaat men vlak voor het uitkomen de nesten bevochtigen.